Architectuur is een discipline die door haar gelaagdheid en complexiteit heel snel met andere disciplines interageert. De kunsten, sociale wetenschappen, digitale technologie, materiaalkunde zijn maar enkele voorbeelden van disciplines die in relatie staan tot architectuur. Het gevolg is dat onderzoeksvragen over architectuur regelmatig de grenzen van de eigen discipline overschrijden. Het onderzoek wordt dan snel inter- en transdisciplinair. De voorbije decennia heeft ontwerpmatig onderzoek aan populariteit gewonnen, als een succesvolle manier om dit inter- en transdiciplinair onderzoek aan te sturen. Binnen het ontwerpmatig onderzoek worden ontwerpmatige methodes en met de praktijk gerelateerde werkwijzen gehanteerd. Het ontwerpmatig onderzoek werd al snel tegen wil en dank een containerbegrip, iedereen doet aan ontwerpmatig onderzoek.
Bijna twee jaar ben ik hoofd van de onderzoeksafdeling Architectuur en Ontwerp aan het Departement Architectuur van de KU Leuven en al meerdere jaren run ik samen met verschillende collega’s een onderzoeksgroep The Drawing and The Space. Hierdoor word ik direct geconfronteerd met de financieringsmechanismen van wetenschappelijk onderzoek binnen academia.
Het is gekend dat dit onderzoek gebruik maakt van financiële middelen verworven door het lopen van een heel competitieve race. De middelen zijn of intern, afkomstig van het eigen instituut, of extern, voornamelijk verkregen bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, of internationaal, veelal door participatie in grotere Europese financieringsmodellen. Waar bijvoorbeeld ingenieurs vrij snel banden smeden met de bedrijfswereld, met als gevolg een synergie tussen academia en bedrijfsmatige R&D, is dit een heel ander verhaal binnen de architectuurdiscipline. We stellen vast dat enkel wanneer ontwerpmatig onderzoek pragmatisch en sterk toegepast is, het in staat is om overheidsinstellingen, onderzoekscentra en sporadisch bedrijven te overtuigen om te participeren in onderzoeksprojecten. Maar echt durven denken, de grenzen opzoeken en aftasten van de discipline is een ander paar mouwen.
Ik zou een lans willen breken voor het versterken, uitbreiden en verdiepen van het architecturaal denken en de architectuurpraktijk die anticipeert op de vele maatschappelijke uitdagingen waarmee we geconfronteerd worden. Heel wat collega’s betrokken bij onderzoek zien in dat inter- en transdisciplinair werken heel wat mogelijkheden biedt om te komen tot nieuwe vormen van kennis die de eigen discipline versterkt en antwoorden biedt op urgente vragen.
Daar is een taak weggelegd voor de academische gemeenschap. Een voorbeeld. Vandaag stellen we vast dat de financieringsmodellen sterk afhangen van de publicatievijver van de onderzoeker. Hoe meer wetenschappelijke publicaties met een hoge impactfactor, hoe groter de kans op een succesvolle financiering. Ontwerpers, (interieur)architecten en stedenbouwkundigen zijn echter niet steeds gericht op deze vorm van disseminatie van onderzoek. Alternatieve manieren zoals acties in het werkveld, ruimtelijke opstellingen, creaties één op één zijn in heel wat gevallen sterkere vormen om onderzoeksresultaten aan te tonen en te communiceren. Tot op vandaag wordt deze manier van werken niet of te weinig gewaardeerd in competitieve vergelijkingen waar de verschillende projecten samenkomen. Lopende initiatieven zoals het beleidsmatig uitwerken van een ADRO (artistic and design research output), als variant op de klassieke publicaties en alternatieve vormen van disseminatie, is één goed voorbeeld van initiatieven die ontwerpmatig onderzoek echt naar waarde inschat.
Maar evengoed zie ik een uitdaging weggelegd bij alle stakeholders van dit financieringsproces, in het bijzonder instituten, architectuur- en stedenbouwpraktijken en bedrijven. Zij zouden meer openheid aan de dag moeten leggen voor innovatieve methodes en uitdagende benaderingen van kennis. Een gezonde nieuwsgierigheid stimuleert vernieuwde financieringsmodellen die het onderzoek voeden en drijven. En bij dit laatste hebben we allemaal belang.